Landesstrasse 29, 26817 Rhauderfehn – OT Burlage
Klooster Burlage
De plaats werd – samen met andere Friese Johannieter commanderijen – voor het eerst in het „Groninger Akkoord“ van 1319 vermeld. Het ging om een zelfstandig klooster dat gelegen was tussen de „Rote Riede“ en de „Brauner Weg“, een belangrijke verbindingsroute tussen Oost-Friesland en de Hümmling. Daar bevond zich op een kleine geestrug, afgezonderd van de wereld, het klooster van „Buyrle“. Talrijke geraamten in stelselmatig aangelegde graven die bij uitgravingen in het jaar 1936 aan het licht kwamen, duiden op de aanwezigheid van een eigen kapel.
Later ontwikkelde het klooster Burlage zich tot een zelfstandig nevenbedrijf – ook „voorwerk” genoemd – van de Johannieter commanderij te Langholt.
Toen in het jaar 1528 graaf Enno II van Oost-Friesland de kloosters plunderde, moet hij zich ook van het voorwerk Burlage hebben bediend.
Kort daarna voerde gravin Anna op het voorwerk de schapenhouderij in met een aanzienlijke kudde. Door de schapenbemesting werd de door de Johannieters begonnen intensieve landbouw van de heidebodem voortgezet.
In de tijd van de Hervorming werd de Johannieter Orde door de Oost-Friese graven onteigend. Het voorwerk Burlage bleef na meerdere processen toch eigendom van de Johannieters.
In de Dertigjarige Oorlog werden vele boerderijen verwoest. Op het voorwerk Burlage stond in 1655 alleen nog het huis van de kloostermeijer Harm Reinders. Meer dan 120 jaar drukte deze familie haar stempel op de plaatselijke veenontginning.
Na 1785 vestigden zich voor lange tijd niet alleen Oost-Friezen, maar ook families uit het Eemsland, het Saterland en de Hümmling als kolonisten op de pachtgrond van Burlage. In 1795 stonden er 15 huizen, in 1807 al 28 gebouwen.
Troepen van het Koninkrijk Holland bezetten in 1806 Oost-Friesland; op 26 december kwamen alle Oost-Friese bezittingen van de Johannieterorde in handen van de staat.
Daarmee eindigde ook de geschiedenis van de Johannieterorde in Burlage.
Vertaling: J.G. Abbes