Dorpstraat 29, 9911 PB Oosterwijtwerd
Klooster Oosterwijtwerd
Over het Johannieterklooster te Oosterwijtwerd is slechts weinig bekend. Het werd waarschijnlijk ná 1319 als voorwerk (boerenbedrijf) gesticht door de Johannieter commanderij Dünebroek in het Reiderland en stond ten oosten van de kerk. De grote boerderij en viskenij zijn op latere kadasterkaarten nog zichtbaar. Het voorwerk werd een zelfstandige commanderij.
Pas in de tweede helft van de vijftiende eeuw verschijnt Oosterwijtwerd in enige oorkonden als afzonderlijk klooster.
De Johannieters in de Friese landen verschilden van hun ordegenoten elders in Europa. Hier kende men geen Johannieterridders, en er waren veel vrouwenkloosters, van zowel koorzusters als lekenzusters. De commanderij te Oosterwijt-werd was een vrouwen- of dubbelklooster. Het was een hard en eenvoudig bestaan. De zee drong via de brede Fivelboezem dikwijls het land binnen, reden om huizen en kerken zoveel mogelijk op wierden te bouwen.
De kloosterlingen waren verantwoordelijk voor de kerk (1200), die aan Vincentius gewijd was. Die naam veranderde door een bijzondere Mariaverering waar we de aanleiding niet van kennen. Franciscus Mijleman sj, de priester die na de reformatie in de Ommelanden de katholieke inwoners bediende, schrijft in zijn ‘Ommelands Eer’ (1664), dat een oude vrouw, ‘olde muij Sieben uit Oldenzijl’ hem heeft verteld dat zij hier vroeger bedevaarten had meegemaakt: “Van heinde en verre kwamen pelgrims bijeen.” Ten noorden van de kerk ziet hij de restanten van een pelgrimshuis. Dit zal bij het klooster hebben gehoord; de zorg voor pelgrims en zieken was immers de oorspronkelijke taak van Johannieters.
In 1475 werd vastgesteld, dat Oosterwijtwerd zeer ‘verderfflick’ (armlastig) geworden was, en in 1476 werd het klooster weer een onzelfstandig voorwerk (uithof) – nu van de grote commanderij Oosterwierum (Heveskesklooster) , die ook de verantwoordelijkheid voor de kerk overnam.
Alle documenten, oorkondes en het conventszegel van Oosterwijtwerd werden in het klooster van Oosterwierum ondergebracht, maar gingen in de loop der tijd verloren door plunderaars, staatse troepen en reformatie.
Teksten: M. W. Meijer